Wat maakt een goede meester of juf?

• ‘Een goede juf of meester geeft je zelfvertrouwen.’
• Je kunt goed uitleggen, ‘ook aan kinderen die ergens niet zo goed in zijn’.
• Humor is belangrijk. ‘Dat is goed voor de sfeer.’
• Goed taalgebruik is belangrijk. Dus je praat netjes Nederlands en je bent duidelijk.’
• De kinderen moeten je kunnen vertrouwen. ‘Als ik iets in vertrouwen vertel, deelt juf of meester dat verder met niemand.’
• ‘Als ik een probleem heb, kan ik bij mijn leerkracht terecht.’ Jij luistert, denkt mee en helpt.
• Natuurlijk ga je met je tijd mee. ‘Dus je kunt met een digibord werken. En je doet een dab voor de klas.’
• ‘Je denkt in oplossingen.’
• Creativiteit is onmisbaar. ‘Jij bedenkt leuke thema’s, uitdagende opdrachten en gave projecten die aansluiten bij de interesse van de klas. Ook over onderwerpen die saai zijn.’
• ‘Meester of juf houdt altijd het overzicht.’
• Je ziet alle kinderen. ‘Ook de kinderen die wat meer aandacht nodig hebben, kinderen die alleen staan en kinderen met een beperking.’
• ‘Alle kinderen moeten zich thuis voelen en iedereen krijgt evenveel aandacht.’
• ‘Niet voorzeggen. Laat de kinderen zelf praten. En luister goed.’
• ‘Kies een groep die bij je past. Ben je goed met kleuters of juist met groep 8’ers?’
• ‘Je bent lief. En streng als het nodig is.’